Cluster 1
Het eerste cluster bestaat uit 1 oefening, Lopend achteruit parkeren in (parkeer)vak.
Deze oefening is verplicht.
Lopend achteruit parkeren in parkeervak.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• loopt met uitgeschakelde motor aan de linkerzijde van de motor
• loopt vooruit met beide handen aan het stuur
• houdt de voorrem bedienbaar en bedient deze eventueel gedoseerd
• verplaatst (al lopend) de motor vanaf de eerste pylon langs de rechterzijde van de rijbaan tot voorbij een (denkbeeldig) parkeervak
• loopt achteruit met tenminste één hand aan het stuur
• loopt daarna in een bocht achteruit en parkeert de motor in het parkeervak
• plaatst de motor op de standaard
• klapt de zijstandaard uit met de rechtervoet
• plaatst de zijstandaard op een zodanige plek op de ondergrond, dat de motorfiets niet omvalt
• draait het stuur naar links of naar rechts
• trekt de motor licht achteruit.
Van de zijstandaard halen
De motorrijder:
• zet het stuur recht
• duwt de motorfiets van het lichaam af en brengt de motorfiets in balans
• brengt de zijstandaard in ruststand.
• loopt vooruit het parkeervak uit en buigt af naar rechts
• loopt langs de (denkbeeldige) rechterzijde van de rijbaan tot de laatste pylon.
Cluster 2
Cluster 2 bestaat uit 5 oefeningen. Langsame slalom bij deze cluster is verplicht.
Tijden het AVB examen moet 1 van deze oefeningen goed uitgevoerd worden. In totaal kreeg je 2 oefeningen uit deze cluster.
Langzame slalom
Korte omschrijving
De motorrijder rijdt in een slalom (bochten links- en rechtsom) tussen alle pylonen door.
De examinator let voornamelijk op het in balans houden van de motor in combinatie met een juiste bediening.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt in een rechte lijn aan op de eerste pylon
(rijdend of vanuit stilstand) en rijdt na de laatste pylon weer in rechte lijn weg
• regelt de snelheid zonodig met behulp van gas geven en de voetrem.
Het gebruik van een slippende koppeling is verplicht.
• stuurt vanuit de heupen en/of door verdraaiing van het stuur
• rijdt met een combinatie van linker- en rechterbochten om alle pylonen een slalom.
Denkbeeldige acht
Korte omschrijving
De motorrijder rijdt een complete acht binnen een rechthoek.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt aan één van de korte kanten aan de rechterzijde de rechthoek in
• rijdt met een licht trekkende motor
• rijdt naar het einde van de rechthoek
• begint de acht met een linkerbocht (halve draai)
• benut de juiste wijze van afschuinen om de bochtstraal te verkleinen
• houdt een gelijkmatige snelheid aan en gebruikt, indien nodig, daarvoor de voetrem en eventueel een slippende koppeling
• rijdt één complete acht.
Halve draai
Korte omschrijving
De motorrijder maakt binnen een denkbeeldige rijbaan breedte in één vloeiende beweging een halve draai naar links of naar rechts. Deze keuze is aan de examinator.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt aan de linker- dan wel de rechterzijde in
• rijdt met een licht trekkende motor
• zet de halve draai in na de tweede pylon en rijdt in een vloeiende beweging voor de denkbeeldige achterlijn terug in de richting vanwaar is gestart
• benut de juiste wijze van afschuinen om de bocht straat te verkleinen
• houdt de snelheid zo constant mogelijk en gebruikt, indien nodig, daarvoor de voetrem en eventueel een slippende koppeling.
Stapvoets rijden
Korte omschrijving
De motorrijder rijdt stapvoets in een rechte lijn. De examinator let voornamelijk op snelheid, balans en een juiste bediening.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• komt recht aanrijden
• rijdt met een licht trekkende motor
• houdt over een afstand van 20 meter de snelheid van een voetganger aan
• rijdt zoveel mogelijk in een rechte lijn mee met de (meelopende) examinator
• houdt de snelheid zo constant mogelijk en gebruikt daarvoor een slippende koppeling en eventueel de voetrem
• komt tot stilstand vóór het aangegeven richtpunt (gebruik van de voorrem is hierbij toegestaan)
• houdt tijdens het rijden de voeten op de voetsteunen.
Wegrijden uit (parkeer)vak
Korte omschrijving
De motorrijder rijdt vanuit stilstand een gecontroleerde bocht naar links dan wel rechts.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• plaatst de motor haaks op de rijbaan met het voorwiel tegen de (denkbeeldige) rijbaan.
De examinator geeft vervolgens aan in welke richting de motorrijder moet wegrijden
houdt tijdens stilstand de linker- of rechtervoet aan de grond
• rijdt in een gecontroleerde bocht haaks weg en rijdt vervolgens enkele meters rechtuit
• blijft binnen de gemarkeerde rijbaan
• regelt de snelheid met gas, koppeling en eventueel de voetrem.
Cluster 3
Cluster 3 bestaat uit 3 oefeningen. Uitwijkoefening bij deze cluster is verplicht.
Tijden het AVB examen moet 1 van deze oefeningen goed uitgevoerd worden. In totaal kreeg je 2 oefeningen uit deze cluster.
Snelle slalom
Korte omschrijving
De motorrijder rijdt met een hogere snelheid in een vloeiende lijn een combinatie van linker- en rechterbochten.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt in een rechte lijn aan op de eerste pylon
• rijdt met een licht trekkende motor
• houdt een constante snelheid aan van tenminste 30 kilometer per uur
• rijdt in bochten een slalom
• stuurt vanuit de heupen
• rijdt na de laatste pylon in een rechte lijn weg.
Uitwijkoefening
Korte omschrijving
De motorrijder ontwijkt een obstakel door naar links uit te wijken. Na het uitwijken moet de motorrijder weer terugkomen op de eigen weghelft.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• komt met een snelheid van 50 kilometer per uur in een rechte lijn aanrijden
• zet na het eerste poortje, zonder de remmen te gebruiken, de uitwijkbeweging naar links in (tegenleunen is toegestaan)
• ontwijkt het (denkbeeldige) obstakel en keert terug naar de eigen (denkbeeldige) weghelft
• passeert de laatste pylon rechts.
Vertragingsoefening
Korte omschrijving
De motorrijder begint vanuit stilstand te accelereren naar een hogere snelheid
gevolgd door een vertraging en een slalom.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt vanuit stilstand recht aan en accelereert naar een snelheid
van 50 kilometer per uur in tenminste de derde versnelling
• draait bij het poortje het gas dicht en remt direct met beide remmen
• ontkoppelt en schakelt een versnelling terug
• rijdt bij het ingaan van het slalomdeel met een snelheid van 30 kilometer per uur
waarbij het remmen is voltooid en de koppeling is losgelaten
• vervolgt het traject in bochten met de slalom met een licht trekkende motor
• houdt een constante snelheid aan van tenminste 30 kilometer per uur
• stuurt vanuit de heupen
• rijdt na de laatste pylon in een rechte lijn weg.
Cluster 4
Cluster 4 bestaat uit 3 oefeningen. Noodstop bij deze cluster is verplicht.
Tijden het AVB examen moet 1 van deze oefeningen goed uitgevoerd worden. In totaal kreeg je 2 oefeningen uit deze cluster.
Noodstop
Korte omschrijving
De bestuurder voert een maximale remming uit zonder de controle over de motorfiets te verliezen.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt recht aan met een constante snelheid van 50 kilometer per uur
• draait bij het poortje het gas dicht, zet de remming in en ontkoppelt direct
• gebruikt (in principe) beide remmen waarbij de voorrem belangrijk is
• houdt de remweg zo kort mogelijk
• houdt de motorfiets onder controle.
Precisiestop
Korte omschrijving
De motorrijder voert een gelijkmatige remming uit met een vooraf bepaalde lengte.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt recht aan met een snelheid van 50 kilometer per uur
• draait bij het poortje het gas dicht, en remt direct met beide remmen
• verdeelt de remweg over een lengte van 17 meter
• remt gelijkmatig zonder dat grote correcties in remkracht nodig zijn
• komt vlak vóór het tweede poortje tot stilstand
• schakelt kort voor stilstand naar de eerste versnelling.
Stopproef
Korte omschrijving
De motorrijder voert een technisch juiste remming uit met een korte remweg, zonder dat er sprake is van een noodstop.
Wijze van uitvoering (beheersing voertuig)
De motorrijder:
• rijdt recht aan met een snelheid van 50 kilometer per uur
• draait bij het poortje het gas dicht, remt direct met beide remmen en ontkoppelt
• komt met een forse, technisch goede remming tot stilstand
• schakelt kort voor stilstand terug naar de eerste versnelling.